
Jurisprudentie
BD1121
Datum uitspraak2008-04-21
Datum gepubliceerd2008-05-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708195/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-05-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708195/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking besluit / geloofwaardigheid asielrelaas / vertrouwensbeginsel
De minister heeft zich in het besluit van 15 juni 2005 niet uitdrukkelijk uitgelaten over de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling. Nu de minister dat besluit bovendien op 23 juni 2005 heeft ingetrokken, bestaat geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling erop mocht vertrouwen dat de minister bij het vervolgens opnieuw op de aanvraag te nemen besluit, zonder meer zou uitgaan van de geloofwaardigheid van het relaas. Reeds daarom heeft de minister, door aan het besluit van 7 februari 2006, anders dan aan het besluit van 15 juni 2005, ten grondslag te leggen dat het relaas ongeloofwaardig is, niet in strijd met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. De grief slaagt.
De minister heeft zich in het besluit van 15 juni 2005 niet uitdrukkelijk uitgelaten over de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling. Nu de minister dat besluit bovendien op 23 juni 2005 heeft ingetrokken, bestaat geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling erop mocht vertrouwen dat de minister bij het vervolgens opnieuw op de aanvraag te nemen besluit, zonder meer zou uitgaan van de geloofwaardigheid van het relaas. Reeds daarom heeft de minister, door aan het besluit van 7 februari 2006, anders dan aan het besluit van 15 juni 2005, ten grondslag te leggen dat het relaas ongeloofwaardig is, niet in strijd met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. De grief slaagt.
Uitspraak
200708195/1.
Datum uitspraak: 21 april 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/11583 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 29 oktober 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit, verzonden op 23 juni 2005, heeft de minister dat besluit ingetrokken.
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft de minister de aanvraag afgewezen.
Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 november 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2007 in zaak nr. 200605659/1 (JV 2007/168), dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de eerdere afwijzing van de aanvraag op zwaarwegendheid van het asielrelaas bij het besluit van 15 juni 2005 impliceert dat het relaas van de vreemdeling geloofwaardig is geacht en dat de minister derhalve niet zonder in strijd te komen met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel alsnog de ongeloofwaardigheid van het relaas aan de vreemdeling kan tegenwerpen.
2.1.1. De minister heeft zich in het besluit van 15 juni 2005 niet uitdrukkelijk uitgelaten over de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling. Nu de minister dat besluit bovendien op 23 juni 2005 heeft ingetrokken, bestaat geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling erop mocht vertrouwen dat de minister bij het vervolgens opnieuw op de aanvraag te nemen besluit, zonder meer zou uitgaan van de geloofwaardigheid van het relaas. Reeds daarom heeft de minister, door aan het besluit van 7 februari 2006, anders dan aan het besluit van 15 juni 2005, ten grondslag te leggen dat het relaas ongeloofwaardig is, niet in strijd met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen.
De rechtbank dient omtrent de vergoeding van die kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 29 oktober 2007 in zaak nr. 06/11583;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2008
434-555.
Verzonden: 21 april 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak